Skip to the main content

Praktijkbegeleider KT3

Bij de trainersopleidingen hebben Praktijkbegeleiders (PB) een wezenlijke inbreng. De PB hoeft niet gecertificeerd te zijn, maar het is wel wenselijk. Personen in het bezit van certificaat KT 3 of KT 4 kunnen optreden als PB voor het niveau van respectievelijk KT 2 en van KT 3. De ervaring leert dat er (in het algemeen) voldoende PB’s bij de clubs (dan wel directe omgeving) te vinden zijn met voldoende capaciteiten.

Van de PB wordt verwacht dat hij de uitgangspunten van de opleiding kent en onderschrijft. Voor een cursist is het noodzakelijk dat hij een PB zoekt in eigen kring en dat hij vertrouwen heeft in de PB.

Wat zijn de kwaliteiten van de PB voor de KT 3

In de KT 3 staat de korfbalinhoudelijke invulling van de training en de wijze van begeleiden van wedstrijden centraal. Een PB heeft dus bij voorkeur een ruime kennis van de korfbalinhouden en een ruime kennis van de korfbalmethodieken. De PB heeft kennis van de nieuwe inzichten over het geven van korfbaltraining. De PB heeft ervaring met het coachen van wedstrijden.

Het is mogelijk dat bovengenoemde twee aspecten (training en coaching) door twee personen ingevuld worden, dus ieder met één onderdeel van de begeleiding.

Wat wordt er van de PB verwacht

  1. De PB is verplicht aanwezig bij de twee stagebezoeken van de docent.
  2. De PB bezoekt meermaals trainingen en wedstrijden gedurende de cursus.
    Na een bezoek wordt de training / wedstrijd met de cursist nabesproken. Kern van de gesprekken is: wat lukt er, wat is er lastig? Welke verbeterpunten zijn er voor de cursist? Hoe ziet het concrete traject er uit waarbij de cursist zich kan verbeteren? Het competentieformulier is hierbij leidend. De PB zet zijn kennis en ervaring in bij het ‘leertraject’ van de cursist.
  3. Bij de uitwerking van de opdrachten die de cursist moet maken KAN de PB betrokken worden (maar is zeker niet noodzakelijk). Het initiatief hiervoor ligt bij de cursist.

Noot: de cursist is zelf verantwoordelijk voor het maken van afspraken m.b.t. de bezoeken door de PB.

Begeleiden van de cursist

Van de cursist wordt gevraagd om de spelers te ondersteunen bij hun ontwikkeling. Door oefenvormen aan te bieden die het proces stimuleren, maar ook door de wijze van begeleiden. Veel van de PB’ers hebben geleerd om te werken vanuit een directieve methode. De begeleider vertelt de trainer over welke punten hij tevreden is en bij welke onderdelen van het handelen van de trainer hij tekortkomingen heeft geconstateerd. Na elk item geeft hij de trainer gelegenheid te reageren. De trainer zal in het algemeen veel van de gemaakte opmerkingen onderschrijven. Maar onduidelijk blijft of hij in staat zou zijn geweest de mindere kanten van zijn optreden zelf te analyseren en te evalueren naar verbeteringen in zijn optreden. Daardoor bestaat het risico dat de trainer in zijn ontwikkeling naar een hoger niveau afhankelijk blijft van derden en dus minder snel vorderingen zal maken.
Een bijkomend nadeel van deze methode ligt in de gevoelsbeleving. De trainer kan de begeleider ervaren als een betweter. Ondanks de juistheid van de gemaakte kritische opmerkingen kan dit belemmerend werken op de behoefte van de trainer de kritiek positief te beleven en om te zetten in energie voor het verbeteren van zijn handelen.
In de opleiding Korfbaltrainer 3 wordt veel aandacht besteed aan het begrip reflectie. De opdrachten voor de trainer / coach zijn daar op afgestemd.

Reflectie-methode

De praktijkbegeleider heeft als taak de cursist in een proces te brengen waarbij die trainer zelf in staat is zijn sterke en zwakke punten te benoemen. De werkwijze met het competentieformulier is hierbij ondersteunend. En met hulp van het coachgesprek komen de begeleider en trainer tot aandachtspunten voor de ontwikkeling van die trainer. Zie H.3.8.
De begeleider is ondersteunend, helpt in het benoemen van aandachtspunten door vragen te stellen, laat in eerste instantie de trainer oplossingen bedenken en/of helpt mee met het vinden van oplossingen. Of deelt eigen ervaringen met de trainer. Denk daarbij aan vragen als: wat zie je gebeuren tijdens de oefenvorm, wat doe je, wat zeg je? Of, hoe gedraag jij je in deze situatie, waar denk je op dat moment aan?
Alles bij elkaar moet het bij de trainer tot veranderingen leiden. De begeleider is de procesbegeleider, de trainer is zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Door de trainer de kans te geven te reflecteren op zijn optreden wordt een optimaal resultaat bereikt. Het geeft de trainer het gevoel dat hij zicht en controle krijgt op zijn ontwikkeling naar een beter functioneren. M.a.w. zijn vermogen om via zelfonderzoek zijn goede en minder goede kanten te ontdekken wordt gestimuleerd.
De begeleider ondersteunt hem als deskundige in dat proces. Hij zorgt ervoor, dat alle onderwerpen scherp worden belicht en dat tips ter verbetering ook door de trainer als praktisch toepasbaar worden ervaren.
Het is zeer wel mogelijk dat de trainer niet alle onderwerpen aanroert die de begeleider zou willen bespreken. De begeleider heeft dan de mogelijkheid dit onderwerp aan te snijden door de trainer daarover te bevragen. Hij kan suggesties doen die de trainer aanzetten tot zelfonderzoek. En zelfonderzoek is de basis van het leerproces. Zie ook de vragen zoals hierboven als voorbeeld genoemd. Maar ook vragen als: wat zou je ook kunnen doen? Weet je een anderen manier om dit op te lossen? Etc.

Stagebezoek

De werkwijze bij de stagebezoeken

  • De PB kan de handleiding lezen in de ELO.
    Voor aanvang van het stagebezoek ontvangt de PB het competentieformulier van de cursist.
    Bij beide stagebezoeken van de docent is de PB verplicht aanwezig. De cursist is verantwoordelijk voor de planning van de stagebezoeken, in overleg met docent en PB.
  • Het 1e stagebezoek (na de 2e bijeenkomst).

Werkwijze:

  • het competentieformulier wordt ingevuld door de cursist, PB en docent;
  • na afloop van de training worden de ingevulde formulieren vergeleken en besproken;
  • het gaat vooral om de competenties 1 t/m 6.

Het resultaat is: welke competenties vragen de meeste aandacht. De gekozen competenties komen vooral van de cursist zelf, maar ook docent en PB kunnen aandachtspunten benoemen.
Tevens wordt besproken hoe dat gaat worden uitgevoerd.

Vervolgens:

  • de cursist plaatst de ingevulde formulieren (van de cursist, PB en docent) in de ELO;
  • de cursist maakt een kort verslag met daarin opgenomen:
  • aan welke punten gaat de cursist werken;
  • hoe gaat de cursist hiermee aan de slag.

In de ELO komen de drie formulieren te staan + het verslag.

Het 2e stagebezoek (na de 6e bijeenkomst):

In de kern is de procedure van het invullen van het competentieformulier hetzelfde als bij het eerste stagebezoek. Met dit verschil dat het nu gaat om de ontwikkeling van de cursist in de loop van de opleiding.
Het zal een beeld geven van de stand van zaken op dat moment. Door te vergelijken met het ingevulde formulier bij het 1e bezoek, kan de ontwikkeling van de cursist besproken worden.
De cursist kan, in de resterende periode, nog werken aan de competenties waar hij nog geen “3 ” scoort.
De cursist maakt een verslag waarin hij zijn ontwikkeling aangeeft aan de hand van het competentieformulier (een vergelijking tussen het 1e en 2e bezoek).
Wederom worden de competentieformulieren en het verslag in de ELO geplaatst.

PB en docent ondersteunen de cursist, laten de keuze van de aandachtspunten zo veel als mogelijk aan de cursist. Ze ondersteunen de cursist met tips, adviezen, etc. tijdens een bezoek of tijdens de bijeenkomsten.

Tot slot

De PB heeft toegang tot zowel de ELO als TeamTV (zie de handleidingen). De PB kan meelezen bij de uitgewerkte opdrachten, respectievelijk mee kijken naar de beelden van wedstrijden / oefenvormen. De PB kan alleen het werk zien van de te begeleiden cursist. Aanpassingen kunnen niet gemaakt worden.